Tralie 0000.0011

 

        Literatuur

- Haslinghuis, E.J. & H. Janse, Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie. Leiden (Primavera Pers), 19973e druk, sterk uitgebreid [644 blz. ISBN 90.74310.33.8]. Hierin "Tralie": blz. 464

- Devliegher, Luc & Miek Goossens, Vensters in West-Vlaanderen. Deel in de serie 'Oudheden in West- en Frans-Vlaanderen', nr 1. Tielt (Lannoo), 1980. [39 blz. plus 205 afb. ISBN 90.209.0896.0]. Hierin "Vensterkooi": o.a. blz. 20 ("Bij de grote gotische huizen worden de benedenvensters extra beveiligd door zware ijzeren traliekooien die op het gevelvlak uitspringen. Enkele zijn bewaard gebleven. [...] Daarnaast kwamen ook eenvoudig traliewerk en diefijzers voor, meestal over de volle vensterhoogte"); bij de afbeeldingen achterin o.a.: afb.nr 41 (Brugge, Hoogstraat 6: keldervenster met gevlochten smeedijzeren traliewerk, 16e eeuw), afb.nr 42 (Brugge, Oude Burg 23-25: smeedijzeren traliewerk, versierd met sokkeltjes, spitsboogjes en oogjes)

- Kruyskamp, C., Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal. 's-Gravenhage (Nijhoff), 19618e druk. [2632 blz. ISBN -]. Hierin "Tralie": blz. 2085 ("Tralie, v. (-s, ...liën), 1. lat- of hekwerk tot afsluiting; - thans bijna altijd in 't mv. als collect. ben. voor een afsluitsel voor een opening of doorgang, bestaande uit ineengevlochten koper- of ijzerdraden, latwerk of verticale staken of spijlen; [...]. 2. elk der spijlen van zulk een afsluiting: er zijn twee tralies verbogen [...]")